Vermoeden van partijdigheid niet gegrond
Cassatie verwerpt wraking leden raad van beroep Orde der artsen
Het Hof van Cassatie sprak zich in een arrest van 22 juli 2025 uit over het verzoek tot wraking van de leden van de raad van beroep van de Orde der artsen.
Herman Nys, em. prof. medisch recht KU Leuven, ex-voorzitter VITAZ
In oktober 2024 diende een arts een klacht in tegen een andere arts (de verzoeker in cassatie) omdat deze, ondanks een schorsing tijdens de Covid19-pandemie, Ivermectine en niet-goedgekeurde behandelingen bleef voorschrijven.
Ingevolge deze klacht startte de Onderzoekscommissie van de provinciale raad van de Orde der artsen Vlaams-Brabant en Brussel een onderzoek naar deze arts.
Op 19 december 2024 diende de verzoeker een wrakingsverzoek in tegen leden van de onderzoekscommissie, evenals tegen leden van deze provinciale raad. Bij beslissing van 6 februari 2025 stuurde de provinciale raad dit dossier door naar de raad van beroep.
Daarop vorderde de verzoeker voor het Hof van Cassatie de wraking van de leden van de raad van beroep van de Orde.
Wettige verdenking
De verzoeker steunde zijn wrakingsverzoek op wettige verdenking in de zin van artikel 828, 1°, Gerechtelijk Wetboek omdat de leden van de raad van beroep de schijn wekten dat zij niet in staat waren om met de nodige rust, onafhankelijkheid en onpartijdigheid te oordelen.
De verzoeker voerde in concreto aan dat deze leden deelnamen aan de miskenning van het recht van artsen op de vrijheid van meningsuiting, door waardeoordelen die hun voorkeur genoten (met name betreffende de Covid 19-crisis) in de plaats te stellen van de waardeoordelen vertolkt door de verzoeker, die gebaseerd waren op wetenschappelijke informatie waarvan noch de twijfelachtigheid noch de valsheid werd bewezen.
De verzoeker wees daarbij op de tegen hem geformuleerde klacht en op een door de nationale raad uitgebracht advies van 23 januari 2021, welke de indruk konden wekken van vijandigheid ten opzichte van de verzoeker of zijn raadsman, of van een beperking van de uitoefening van diens recht op verdediging.
De beslissing van het Hof van Cassatie
Voor zover niet blijkt of vaststaat dat de met het verzoek geviseerde leden betrokken waren bij deze klacht of dit advies, kan er geen wettige verdenking voorliggen volgens artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek, oordeelt het Hof van Cassatie.
Voor het overige kan wettige verdenking niet worden afgeleid louter uit de omstandigheid dat een magistraat zitting heeft gehouden in een andere zaak dan deze waarop de wraking betrekking heeft, en dat hij een beslissing heeft genomen waarmee de wrakende partij het oneens is.
Er blijkt niet dat de leden van de raad van beroep niet in staat zijn om op een onafhankelijke en onpartijdige wijze uitspraak te doen over de zaak.
Evenmin wekken zij gerechtvaardigde twijfel in de openbare opinie aangaande hun geschiktheid om op die manier uitspraak te doen.
Het verzoek tot wraking van de leden en de plaatsvervangende leden van de raad van beroep is ongegrond en werd bijgevolg verworpen.