Wereld COPD Dag 2025
Prognoseverbeterend werken bij COPD
Op 19 november is het Wereld COPD Dag. Dit jaar ligt de focus op het belang van een vroegtijdige diagnose, om de klinische resultaten en de levenskwaliteit van patiënten met COPD te verbeteren. Welke concrete pistes zijn er om prognoseverbeterend te werken in het kader van obstructief longlijden?
We stelden de vraag aan dr. Naomi Michotte, pneumologe in het UZ Brussel en lid van de werkgroep COPD van de Belgian Respiratory Society (BeRS). We beginnen met de onderdiagnose van chronisch obstructief longlijden in België: welke oorzaken kunnen we hiervoor optekenen, en wat valt eraan te doen? “Het klopt dat er nog steeds een grote onderdiagnose is. Naar schatting lijdt 7% van de Belgische bevolking vandaag aan de longziekte. Dat zijn zo’n 800.000 Belgen, maar de helft weet het (nog) niet”, begint dr. Michotte.
“De redenen voor die vertraagde diagnose zijn divers. Enerzijds minimaliseren patiënten vaak hun symptomen, of beseffen ze niet dat hun klachten abnormaal zijn. Soms speelt er ook een component van schaamte mee: rokers kunnen het gevoel hebben dat het hun eigen schuld is, waardoor ze geen medische hulp opzoeken. Dat kan alvast niet de bedoeling zijn. Trouwens, het is niet alleen de (actieve en passieve) blootstelling aan tabaksrook die COPD in de hand kan werken”, benadrukt de specialiste.
"Ook genetische en ontwikkelingsfactoren die leiden tot afwijkende longgroeitrajecten, spelen naast herhaalde luchtweginfecties, luchtvervuiling binnen- en buitenshuis en beroepsmatige blootstelling aan stof, dampen en gassen een belangrijke rol."
Tijd winnen
De onderdiagnose van COPD is dan wel deels gelinkt aan de patiëntpopulatie zelf, maar om tijd (en longfunctie) te winnen, moet vooral de toegang tot spirometrie beter. “De ziekte komt vaker voor bij mensen die sociaaleconomisch iets zwakker staan, bij wie de drempel naar medische zorg soms hoger ligt. Maar de wachttijd om een pneumoloog te zien is vaak ook gewoon lang”, weet dr. Michotte.
Niet elke huisartspraktijk neemt spirometrie-onderzoek af. Het vraagt specifieke training en kost extra tijd in een drukke praktijk. Wel kunnen mensen vandaag in veel ziekenhuizen terecht bij een longfunctielabo: “Het is deel van de consultatie-afdeling pneumologie, waar men vaak sneller terechtkan. Als de spirometriewaarden afwijkend blijken, kan dat een argument zijn om de afspraak bij de specialist te vervroegen. Ook de huisarts kan perfect de behandeling opstarten, en doorverwijzen naar de tweede lijn in het geval van persisterende klachten.”
We moeten laagdrempeliger screenen bij mensen met risicofactoren voor COPD (zie hierboven), zeker wanneer zij ook klachten hebben van kortademigheid, chronisch hoesten of piepende ademhaling (wheezing).
Aandacht voor comorbiditeiten
Bij patiënten met verschillende comorbiditeiten kan de diagnose van COPD al eens tussen de mazen van het net glippen. We moeten er dus alert voor blijven. Omgekeerd geldt dat we binnen de COPD-populatie ook voldoende aandacht moeten hebben voor comorbiditeiten en niet-respiratoire klachten.
Zo weten we dat patiënten met chronisch obstructief longlijden vaak een verhoogd cardiovasculair risico hebben. “Er zijn gedeelde risicofactoren, zoals roken en een sedentaire levensstijl, maar los van de klassieke factoren die het cardiovasculair profiel bepalen (hypertensie, hypercholesterolemie, …) is COPD ook een onafhankelijke risicofactor voor cardiovasculair lijden. Hyperinflatie van de longen en hypoxemie kunnen de hartfunctie extra belasten, zeker tijdens exacerbaties(1). Ik raad aan om elke patiënt met COPD toch minstens een keer door te verwijzen voor een cardiologisch nazicht”, aldus Naomi Michotte.
Ook zeer sterk gelinkt aan COPD zijn angst en depressie. Het gevoel geen lucht te krijgen boezemt veel angst in, en de fysieke beperkingen door COPD, die vaak leiden tot sociaal isolement, kunnen mentaal stevig doorwegen.
'We moeten laagdrempelig screenen met spirometrie, zeker bij mensen met risicofactoren voor COPD en respiratoire klachten'
Samen stappen zetten
“Voor patiënten met COPD is multidisciplinaire omkadering geen overbodige luxe, zowel voor hun huidige als toekomstige welzijn”, benadrukt dr. Michotte. “Longartsen pleiten daarom al een poos voor een zorgtraject, waarbij de verschillende actoren op systematische wijze de patiënt opvolgen. De longarts, die de behandeling optimaliseert, staat rechtstreeks in contact met de huisarts, die het bredere gezondheidsplaatje overziet en de vaccinatiestatus opvolgt. Daarnaast dragen apotheker, kinesitherapeut en psycholoog elk op hun manier bij aan een brede multidisciplinaire ondersteuning, met bijzondere aandacht voor inhalatietechniek en patiënteneducatie. Wanneer patiënten hun ziekte beter begrijpen en hun symptomen leren herkennen, verhoogt dat hun zelfredzaamheid en kan het complicaties helpen voorkomen. Zo'n geïntegreerde aanpak zou een zeer brede en krachtige impact hebben, zoals dat ook voor diabetespatiënten het geval is gebleken.”
Pulmonale revalidatie is vandaag de ideale setting om multidisciplinair ondersteuning te bieden(2). Helaas zijn er maar vier (erkende) centra in België die het aanbieden. “We zien dat zo’n revalidatie de respiratoire klachten vermindert, de inspanningscapaciteit verhoogt, symptomen van angst en depressie verlaagt en de algemene levenskwaliteit verbetert. Als patiënten revalideren na een exacerbatie (waarvoor een hospitalisatie nodig was), liggen de heropnamecijfers ook lager. We moeten hier nog actiever op inzetten en de toegankelijkheid verhogen”, klinkt het. “Iedere vorm van beweging is goed, natuurlijk. Het werkt angstverlagend, cardioprotectief, spierversterkend, ... Samen bewegen is nog beter. En een hond telt ook!”, knipoogt ze.
Biomerkers en biologicals
Ook in de opvolging van COPD blijft spirometrie de gouden standaard. Samen met de symptoomlast, gidst spirometrie de behandeling. Maar ook biomerkers kunnen daarin een rol spelen: “De eosinofielen vormen een belangrijke biomerker, omdat ze type 2-inflammatie aanduiden. Bij patiënten met COPD met recidiverende exacerbaties en verhoogde eosinofielen weten we dat het zinvol is om inhalatiecorticosteroïden toe te voegen aan de bronchodilatoren. Het vermijden van exacerbaties is cruciaal: elke longaanval versnelt de achteruitgang van de longfunctie en gaat gepaard met een slechtere prognose, meer ziekenhuisopnames en een verhoogd overlijdensrisico.”
Een aanvulling op die biomerker is de FeNO-waarde(3). Eerder dan een systemische eosinofilie, wijst ze op een lokale type 2-inflammatie t.h.v. de luchtwegen. “FeNO stuurt momenteel de behandeling nog niet officieel aan, maar het zou mogelijk in de toekomst een criterium kunnen worden om biologicals(4) in te zetten”, zegt de pneumologe. Voorlopig is dupilumab de enige biological die Europees goedgekeurd is voor COPD, maar daarvoor is nog geen terugbetaling in België. Andere moleculen zitten in verschillende stadia van onderzoek.
De medicamenteuze en niet-medicamenteuze aspecten (inhalatietechniek, therapietrouw, infectiepreventie, fysieke activiteit, …) zijn allebei even cruciaal. Maar met stip op nummer één staat uiteraard nog steeds de rookstop. “Een rookstoptraject is meer dan medicatie en nicotinevervangers”, weet dr. Michotte, die zelf tabakologe is. “Je moet de fysieke afhankelijkheid aanpakken, maar tegelijk de psychologische kant van de zaak exploreren. Wat zijn de intrinsieke motivatoren om te stoppen? En welke copingstrategieën kunnen we inzetten om met emoties of situaties om te gaan waarvoor men anders naar een sigaret grijpt? We moeten de drempel naar rookstopbegeleiding zo laag als mogelijk maken”, zegt ze nog.
Opmerkingen:
1. Een ernstige exacerbatie geeft een sterk verhoogd risico op hart- en vaataandoeningen tot een jaar na de longaanval.
2. Het team omvat een long- en revalidatiearts, een kinesi- en ergotherapeut, een psycholoog, diëtist en sociaal verpleegkundige.
3. Bij een FeNO-meting wordt de fractie van stikstofmonoxide (NO) in de uitgeademde lucht gemeten.
4. Bij patiënten met COPD die ondanks optimale inhalatietherapie blijven exacerberen, in combinatie met verhoogde bloed-eosinofielen (≥ 300/µL).