'U bevindt zich hier: het eindpunt van de route'
Soms denk ik dat de geestelijke gezondheidszorg in Vlaanderen het best te vergelijken is met een pretpark. Niet zo’n vrolijk, kleurrijk pretpark waar iedereen met churros rondloopt en in botsauto’s lacht. Nee, eerder een gigantisch doolhof van wachtrijen, loketten en attracties die alleen toegankelijk zijn voor mensen geboren op een oneven dag, met een specifiek probleem binnen een afgebakende categorie die net gisteren is herzien.
Als huisarts sta ik meestal niet aan de ingang van dat pretpark. Ik sta aan de uitgang. Of beter: aan het punt waar iedereen uiteindelijk belandt, omdat de rest van het parcours vol bordjes met “tijdelijk buiten dienst” en “momenteel geen vrije plaatsen” hangt.
Neem het CGG. Een fantastische dienst, met zeer deskundige mensen en financieel laagdrempelig en zo, maar voor nieuwe patiënten is het vaak alsof je aan de ingang van de Python staat en de medewerker zegt: “Deze wachtrij start in september… volgend jaar.” Je probeert aan te melden, maar het lijkt of je aan een slotmachine draait: zeven mails, zes telefoons, drie collega’s verder en je hebt alsnog nul punten.
Dan zijn er de mobiele crisisteams. Die doen wonderlijk werk – wanneer ze komen. Maar eerst moet je bewijzen dat het écht crisis is. Niet gewoon crisisachtig, niet voorgevoel van crisis, geen net-niet-crisis. Nee: full-option crisis, nu mét toeters en bellen. En zelfs dan hangt het af van hoe vol ze zitten, hoeveel kilometers ze nog aankunnen en of jouw regio binnen de juiste straal valt. Crisisopnames? Natuurlijk, die bestaan. Theoretisch. Praktisch moet je crisis al enkele maanden op voorhand gepland zijn en zijn vrije crisisbedden tegenwoordig mythischer dan draken. Je zoekt, je belt, je hoopt – maar meestal krijg je te horen dat je nog eens mag proberen bij een collega-dienst die exact hetzelfde zal antwoorden. Of dat het ziektebeeld toch net iets meer voor de buren is.
'Vrije crisisbedden zijn tegenwoordig mythischer dan draken'
En dan is er het CAW: warm, menselijk, meedenkend. Ook op afspraak ondertussen. Alleen bots je daar vaak op het bordje: “Wij mogen dat niet doen, maar we kunnen wel luisteren.” Je zou bijna vergeten dat luisteren al de helft is van wat patiënten nodig hebben, ware het niet dat ik ondertussen ook nog iemand moet vinden die bevoegd is voor de andere helft. Toch goed dat we nog de sociale dienst van het OCMW hebben, de onofficiële hulpverleners van laatste hoop. Maar die zitten tot over hun oren in dossiers, crisissen en administratie, en zijn voortdurend bezig brandjes te blussen die bij gebrek aan opvang elders groter zijn geworden.
En dus komen patiënten… terug. Altijd terug. Naar mij. De huisarts, die laatste veilige halte na een mislukt dagje pretpark.
Zij blijven welkom. Altijd. Maar ik krijg ze nergens aangemeld. Nergens binnen. Nergens gezien. Ik sta daar met mijn telefoon in de hand, mijn verwijsbrief in het systeem, mijn beste argumenten klaar – en het enige dat ik krijg, is een vriendelijke variant van: “De attractie is tijdelijk buiten dienst.” Dus luister ik. Ik vang op. Ik pleister, ik puzzel, ik probeer samen met de patiënt opnieuw te zoeken naar een ingang die vandaag misschien wél open is. En morgen nog eens. En volgende week ook.