Kaderwet wijzigt conventiemodel fundamenteel
Minister van Volksgezondheid Frank Vandenbroucke werkt aan een kaderwet die het conventiemodel grondig vertimmert.
Het Verzekeringscomité van het RIZIV kreeg eerder deze week een uitvoerige presentatie over het voorontwerp van kaderwet.
Het 36 pagina’s lange voorontwerp wijzigt de ZIV-wet (“wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994”) op meerdere punten. Die wet regelt onder meer de akkoorden tussen zorgverstrekkers en verzekeringsinstellingen, en hoe de begroting voor geneeskundige verzorging wordt opgemaakt.
We lichten enkele punten uit het voorontwerp.
Nieuw conventiemodel
De regels voor de akkoorden voor artsen en tandartsen enerzijds en de overeenkomsten voor andere zorgverleners anderzijds worden volgens het voorontwerp ‘geharmoniseerd en vereenvoudigd’. Dat voor alle sectoren voortaan de termen “akkoord” en “akkoordencommissie” worden gebruikt, is daarbij nog de minst ingrijpende verandering.
Het principe dat een zorgverstrekker individueel beslist (via de opt-out procedure) om al dan niet toe te treden tot een akkoord blijft behouden. Maar deconventionering wordt in het voorontwerp veel minder aantrekkelijk gemaakt.
Zo zouden verschillende bestaande RIZIV-premies, zoals de telematicapremie en de geïntegreerde praktijkpremie, alleen toegekend worden aan wie toetreedt. Ook de mogelijkheid tot partiële conventionering verdwijnt in het voorontwerp.
Anderzijds zouden toegestane overschrijdingen van de honoraria (richttarieven), die nu al bestaan voor tandartsen, mogelijk worden in alle sectoren – maar alleen voor geconventioneerde zorgverstrekkers.
Richttarieven mogen enkel worden toegepast in bijzondere situaties, bijvoorbeeld voor innovatieve vormen van zorg of wanneer de vergoeding volgens de nomenclatuur achterhaald is.
Stokken achter de deur
Het afsluiten van een akkoord in de bevoegde commissie (zoals de NCAZ voor artsen) en de goedkeuring ervan in het Verzekeringscomité en de Algemene Raad, moet uiterlijk op 31 december gebeuren.
Is er tegen die datum geen akkoord, dan bepaalt het voorontwerp dat de indexmassa niet mag worden aangewend – met andere woorden, de tarieven uit het vorige akkoord worden dan niet geïndexeerd vanaf 1 januari.
Als na afloop van de opt-out procedure blijkt dat het akkoord niet in werking kan treden omdat de conventioneringsgraad te laag ligt, worden de indexering en de aanpassing van de tarieven ingetrokken en worden de tarieven van het voorgaande kalenderjaar weer van kracht.
Als een akkoord niet in werking kan treden, worden bovendien helemaal geen tegemoetkomingen toegekend. “De financiële tegemoetkomingen beogen de zorgverleners aan te moedigen om toe te treden tot de akkoorden of documenten maar zijn ook bedoeld als beloning voor de collectieve verantwoordelijkheid van de sector om de tarieven te respecteren”, luidt de verantwoording.
Zoals al eerder bekend werd, heeft (de-)conventionering voortaan financiële consequenties voor de beroepsorganisaties. Hun tegemoetkoming bestaat uit een basisbedrag en een aanvullend bedrag “dat wordt bepaald in functie van het aantal zorgverleners in de betreffende sector dat is toegetreden tot de akkoorden”.
Minister kan supplementen beperken
Het voorontwerp bevat ook nieuwe bepalingen over supplementen. Zo wordt voorzien in een 'maximumsupplement' - een beperking van het bedrag dat als supplement mag worden aangerekend, ongeacht de conventiestatus.
Het voorontwerp geeft de Koning (in de praktijk: de minister) de bevoegdheid om supplementen te beperken. De Koning kan deze beperking opleggen voor alle geneeskundige verstrekkingen, een groep of groepen van geneeskundige verstrekkingen of één welbepaalde geneeskundige verstrekking, en dit voor alle gevallen waarin supplementen niet al bij wet verboden zijn.
Begrotingsproces verandert
Het voorontwerp verandert ook de manier waarop de begroting voor de gezondheidszorg tot stand komt. De regering krijgt een actievere rol.
De basisdocumenten, zoals de initiële technische ramingen van het RIZIV, de voorstellen vanuit de akkoordencommissies en het jaarlijks rapport van de Commissie voor Gezondheidszorgdoelstellingen, moeten al klaar zijn eind juni van het jaar voorafgaand aan het begrotingsjaar.
Op basis daarvan kan de Ministerraad uiterlijk 20 juli een ‘opdrachtbrief’ opmaken met de beleidsprioriteiten voor het aankomende begrotingsjaar, rekening houdende met het budgettaire kader. Die opdrachtbrief kan opleggen dat een deel van de begroting gereserveerd wordt voor gezondheidszorgdoelstellingen – “om te vermijden dat de wettelijk voorziene groeinorm louter dient om volumestijgingen op te vangen en/of volledig verdeeld wordt over de sectoren zonder rekening te houden met prioritaire gezondheidszorgdoelstellingen”, verduidelijkt de toelichting.
Het Verzekeringscomité moet daarna een eerste voorstel doen, met als deadline de eerste maandag van oktober. Dat voorstel wordt dan al een keer aan de Ministerraad voorgelegd. Het door de Ministerraad goedgekeurde voorstel wordt daarna door de Algemene Raad besproken, waar het door de sociale partners en de vertegenwoordigers van de regering goedgekeurd moet worden.
Het voorontwerp voorziet ook dat sneller ingegrepen wordt als gedurende het begrotingsjaar blijkt dat de globale begrotingsdoelstelling overschreden zou worden.
Verder verloop
Het voorontwerp staat opnieuw op de agenda van het Verzekeringscomité van maandag 23 juni, en wordt parallel ook binnen de regering besproken.