De weg naar remissie met mepolizumab bij ernstig astma: van IL-5-targeting tot ‘real-world’ evidentie
Naar aanleiding van de nieuwe evidentie voor mepolizumab bij de therapeutische aanpak van ernstig astma had de redactie van ‘De medische referentie’ boeiende gesprekken met drie experten: professor Guy Brusselle (UZ Gent), professor Florence Schleich (University Hospital Sart-Tilman, Liège) en professor Lieven Dupont (UZ Leuven).

Hun gedeelde inzichten, ervaringen uit de klinische praktijk en wetenschappelijke duiding vormden de basis voor dit artikel, dat een helder en goed gedocumenteerd beeld schetst van het volledige traject van mepolizumab naar remissie.
Mepolizumab: 9 jaar ervaring met IL-5- gerichte therapie bij ernstig astma
Mepolizumab (Nucala), dat in België sinds 2016 is goedgekeurd en terugbetaald, was het eerste monoklonale antilichaam dat zich specifiek richt op interleukine-5 (IL-5). Het bindt aan IL-5 en blokkeert de werking ervan. IL-5 speelt een cruciale rol in de groei, differentiatie, activering en overleving van eosinofielen.4 Verschillende klinische studies hebben aangetoond dat mepolizumab werkzaam is bij patiënten met ernstig eosinofiel astma: het verlaagt het aantal astma-exacerbaties (MENSA-studie)1 en het vermindert de nood aan orale corticosteroiden (SIRIUS-studie).2 Uit de resultaten van de MUSCA-studie bleek dat een behandeling met mepolizumab ook gepaard gaat met een verbeterde levenskwaliteit, betere astmacontrole en een verbeterde longfunctie.3 Het veiligheidsprofiel van mepolizumab was bovendien gunstig. In de klinische studies bij patiënten met ernstig refractair eosinofiel astma, waren de meest frequent gemelde bijwerkingen tijdens de behandeling hoofdpijn (20%), reacties op de injectieplaats (8%) en rugpijn (6%).4

Figuur 1. IL-5 speelt een centrale rol in het aansturen van de belangrijke pathologische
processen die ten grondslag liggen aan de type 2 ontstekingsziekten.17
Hoewel de gecontroleerde klinische studies de werkzaamheid en veiligheid hebben aangetoond, blijft ‘real-world’-evidentie essentieel om deze resultaten te bevestigen in een bredere en meer diverse populatie.5 De REDES-studie, uitgevoerd bij 318 patiënten met ernstig eosinofiel astma, bevestigde dat een behandeling met mepolizumab ook in de dagelijkse praktijk doeltreffend is: tijdens de 12 maanden durende behandeling werd een daling van 77,5% in exacerbaties, een significante verbetering van de longfunctie en astmacontrole en een afname van het gebruik van orale corticosteroïden vastgesteld. Interessant is dat deze voordelen onafhankelijk waren van de aanvangswaarden van de bloed-eosinofielen.6
IL-5 is meer dan een eosinofielenmodulator: het is een sleutelmolecule in type 2-inflammatie 7,17
Interleukine-5 (IL-5) speelt een centrale rol in de pathogenese van type 2-inflammatoire aandoeningen. Traditioneel werd de rol van IL-5 toegeschreven aan de regulatie van eosinofielen: het stimuleert hun rijping, activatie, migratie en overleving. Anti-IL-5 therapieën zoals mepolizumab zijn ontwikkeld om deze eosinofiel-gemedieerde ontsteking te onderdrukken. Nieuwe inzichten tonen echter aan dat IL-5 veel verder reikt dan enkel eosinofiele activatie. IL-5 beïnvloedt diverse pathologische processen die bijdragen aan chronische inflammatie, waaronder epitheliale barrièredysfunctie, immuundisbalans, mucusplugvorming, luchtwegremodellering en de vorming van neuspoliepen (Figuur 1).7,17 Daarbij zijn meerdere celtypes betrokken, zoals epitheelcellen, mestcellen, basofielen, plasmacellen, neutrofielen, fibroblasten en type 2-aangeboren lymfoïde cellen. Dit bredere werkingsprofiel van IL-5 biedt inzicht in de doeltreffendheid van anti-IL-5 therapieën bij aandoeningen zoals ernstig eosinofiel astma en chronische rhinosinusitis met neuspoliepen (CRSwNP).4,7 Deze kennis ondersteunt het gebruik van anti-IL-5 therapieën als gerichte aanpak van type 2-inflammatie op meerdere niveaus.7
Welke nieuwe inzichten biedt de MESILICO-studie over het potentieel van mepolizumab bij patiënten met ernstig astma?
Professor Guy Brusselle: De MESILICO-studie bevestigt dat mepolizumab méér doet dan enkel de eosinofiele ontsteking onderdrukken. In deze studie bij volwassen patiënten met laat ontstane ernstig eosinofiel astma werd aangetoond dat een anti-IL-5-therapie met mepolizumab niet alleen leidt tot klinische verbetering, maar ook tot een significante vermindering van structurele luchtwegveranderingen. Concreet zag men na 12 maanden behandeling een duidelijke reductie in de subepitheliale membraandikte, glad spierweefselarea en epitheliale schade, evenals een sterke daling in het aantal weefseleosinofielen. Interessant is dat IL-5-receptoren ook op epitheelcellen en fibroblasten tot expressie komen, wat verklaart hoe IL-5 direct kan bijdragen aan een barrièredisfunctie en luchtwegremodellering. In de praktijk is dit relevant: mucusplugging en epitheliale schade zijn geassocieerd met een slechtere longfunctie. De MESILICO-studie toont eveneens aan dat een behandeling met mepolizumab deze factoren kan verbeteren, met gunstige effecten op de FEV1-waarde en astmacontrole. Hoewel het concept 'disease modification' verder moet worden onderzocht, zijn deze bevindingen klinisch betekenisvol. Ze ondersteunen het vroeg inzetten van mepolizumab bij de juiste patiëntenpopulatie om de progressie van luchtwegschade mogelijk te vertragen.12
De MESILICO-studie: bewijs voor het terugdringen van de ‘airway remodeling’ onder invloed van IL-5-inhibitie door mepolizumab12
Bij patiënten met ernstig eosinofiel astma kan chronische ontsteking leiden tot blijvende structurele veranderingen in de
luchtwegen, een fenomeen dat bekend staat als ‘airway remodeling’.11 Deze veranderingen – zoals de verdikking van de subbasale membraan, hypertrofie van het gladde spierweefsel en epitheliale schade – dragen bij aan irreversibele luchtwegobstructie en progressief verlies van de longfunctie, vooral bij patiënten met laat ontstane vormen van astma en beperkte reversibiliteit.11
De MESILICO-studie onderzocht of mepolizumab ook deze structurele veranderingen kan beïnvloeden.12 In deze Griekse multicentrische studie kregen 41 patiënten met ernstig, laat ontstane eosinofiel astma en een obstructief patroon 12 maanden lang een behandeling met mepolizumab in de dagelijkse praktijk. Bij 34 patiënten werden bronchiale weefselstalen vóór en na de behandeling geanalyseerd. De resultaten toonden een significante afname van de dikte van de subbasale membraan (-17,6%), de spierlaagdikte (-26%), het spieroppervlak (-24,4%), het aantal weefseleosinofielen
(-47,9%) en de mate van epitheliale schade (-38,8%) (alle p < 0,001). Opmerkelijk was dat de reductie van de spierlaagdikte positief correleerde met de afname van eosinofielen in het submucosaal weefsel, wat wijst op een directe relatie tussen eosinofiele inflammatie en weefselremodellering. Naast deze histologische verbeteringen werd ook een duidelijke klinische winst vastgesteld: het aantal ernstige exacerbaties daalde met 67% ten opzichte van het jaar vóór de start van de behandeling met mepolizumab. Er werd ook een duidelijke correlatie opgetekend tussen de verbetering in de parameters van de ‘airway remodeling’ en de klinische uitkomsten: een verbetering in zowel de ziektecontrole (hogere ACT-score; Figuur 2) als de longfunctie, met een stijging van 13,5% van de voorspelde FEV1.12
luchtstroomobstructie. Figuur A (vóór de behandeling) toont een hoog aandeel van beschadigd en gedenueerd respiratoir epitheel.
Figuur B (na de behandeling met mepolizumab) toont een hoog aandeel van normaal respiratoir epitheel. De grafiek toont een positieve correlatie tussen de daling van de ACT-score en de reductie van de dikte van de subbasale membraan.12
“De resultaten van de MESILICO-studie suggereren een reducerend effect van mepolizumab op markers van bronchiaal
weefselremodellering. In deze studie leidde behandeling met mepolizumab namelijk tot een significante afname van de dikte van de gladde spierlaag, van de subepitheliale verdikking en van de uitgebreidheid van epitheliale laesies. Dit histologisch herstel lijkt nauw verband te houden met de afname van eosinofiele ontsteking in het luchtwegweefsel. Opmerkelijk is dat deze gunstige effecten ook werden waargenomen bij patiënten met een weinig reversibele luchtwegobstructie en een laattijdig begin van de ziekte, wat ingaat tegen de klassieke opvatting dat remodellering irreversibel is. Daarnaast bevestigden de auteurs een significante verbetering van de longfunctie, van de astmacontrole en een vermindering van ernstige exacerbaties (p<0,001)12,” aldus professor Florence Schleich.
Hoe belangrijk is een vroege therapeutische interventie bij ernstig astma om klinische remissie te bereiken?
Professor Florence Schleich: Een vroege therapeutische interventie bij ernstig astma vergroot de kans op een superrespons of klinische remissie. Hoe vroeger we ingrijpen – dat wil zeggen vóór het optreden van een functionele achteruitgang, vóór de ontwikkeling van structurele veranderingen in de luchtwegen (remodellering) en vóór het ontstaan van corticosteroïdafhankelijkheid – hoe groter de kans op een gunstige uitkomst. Systemische corticosteroïden veroorzaken ernstige bijwerkingen die we zoveel mogelijk willen vermijden. De meeste studies die de voorspellende factoren voor remissie of superrespons hebben geanalyseerd, waaronder de studies uitgevoerd in
het ziekenhuis van Luik, tonen aan dat een kortere ziekteduur, het ontbreken van onderhoudsbehandeling met systemische corticosteroïden (CSS), en de aanwezigheid van type 2-inflammatoire merkers voorspellende factoren zijn voor remissie en superrespons.18
De REDES-studie toont aan dat bepaalde klinische basiskenmerken – zoals hoge systemische eosinofilie, de aanwezigheid van neuspoliepen, een betere symptoomcontrole, lagere onderhoudsdoses van CSS, het ontbreken van depressie of gastrooesofageale reflux (GOR) – vaker geassocieerd zijn met het bereiken van klinische remissie. Een slechtere longfunctie bij aanvang wordt daarentegen geassocieerd met een kleinere kans op remissie.6 Wij moeten deze ernstig astmatische patiënten identificeren en behandelen vóór het optreden van onomkeerbare schade. De gegevens uit het Belgische register voor ernstig astma tonen ook aan dat het opstarten van een anti-IL-5-behandeling het functionele longverval kan vertragen.19
Wat maakt de MESILICO-studie volgens u klinisch relevant en vernieuwend?
Professor Lieven Dupont: Wat de MESILICO-studie zo bijzonder maakt, is dat men voor én na een jaar behandeling met mepolizumab bronchoscopieën met biopten heeft uitgevoerd.12 Dat is geen evidentie, maar het levert bijzonder waardevolle inzichten op. De MESILICO-studie toont niet alleen een daling van het aantal eosinofielen in het bloed en de luchtwegen, maar ook een vermindering van de structurele schade in de luchtwegen. Zo zien we een afname van de dikte van het basale membraan en minder epitheliale schade, allemaal duidelijke tekenen van een omkering van de 'airway remodeling'. Dat sterkt mij in de overtuiging dat we met deze therapie onze patiënten niet alleen op korte termijn helpen, maar hen ook mogelijk beschermen tegen verdere progressie. Wat deze studie vooral bevestigt, is dat mepolizumab verder gaat dan louter symptoomcontrole. Ook op weefselniveau zien we klinisch relevante verbetering, zeker bij de patiënten met laat beginnende, ernstig eosinofiel astma en een obstructief patroon. De resultaten bevestigen wat we in de praktijk vaak intuïtief aanvoelen: deze therapie werkt én ze grijpt daadwerkelijk in op het onderliggende ziekteproces.12
‘Real-world evidence’ met mepolizumab bevestigt in de ‘REALITI-A’-studie een brede en aanhoudende doeltreffendheid bij ernstig astma 8-10
Door ‘real-world’-studies met langdurige opvolging, zoals de ‘REALITI-A’-studie, krijgen we inzicht in de duurzame effecten van een behandeling in de dagelijkse klinische praktijk. “De ‘REALITI-A’-studie was een internationale, prospectieve observatiestudie over twee jaar waarin 822 volwassenen met ernstig astma werden gevolgd na het opstarten van mepolizumab (100 mg subcutaan, op beslissing van de behandelende arts). De studie vergeleek de uitkomsten in het jaar vóór de start van de behandeling met de resultaten tijdens de tweejarige opvolgperiode. De behandeling met mepolizumab ging gepaard met een duidelijke en aanhoudende vermindering van het aantal klinisch significante astma-exacerbaties.
Over de volledige opvolgperiode daalde het aantal exacerbaties met 74%, terwijl het aantal exacerbaties waarvoor een bezoek aan de spoedgevallendienst/hospitalisatie nodig was, met 79% afnam. Het percentage patiënten dat geen enkele exacerbatie had die aanleiding gaf tot een spoedopname/ziekenhuisopname, steeg respectievelijk naar 83% en 89%.8 Daarnaast werd in de REALITI-A studie ook een aanzienlijke afname van het onderhoudsgebruik van orale corticosteroïden (OCS) vastgesteld. De mediane dagelijkse OCS-dosis daalde van 10 mg bij de aanvang van de studie naar 0 mg aan het einde van het tweede jaar (week 101 tot 104; Figuur 3). Het percentage patiënten dat hun onderhoudsbehandeling met OCS volledig kon stopzetten, steeg geleidelijk tot 57% na twee jaar. Bovendien slaagde 75% van de patiënten erin hun dagelijkse onderhoudsdosis met minstens 50% te reduceren. Dit zijn indrukwekkende resultaten,”8 aldus professor Guy Brusselle.
patiënten met ernstig astma die bij de start van de studie orale corticosteroïden gebruikten als onderhoudsbehandeling.8
Professor Florence Schleich benadrukte het belang van real-life analyses, zoals de REALITI-A-studie, die aantoont dat de effecten van mepolizumab behouden blijven gedurende de twee jaar van opvolging. Mepolizumab zorgt voor een vermindering van het aantal klinisch significante exacerbaties en van het aandeel patiënten dat een onderhoudsbehandeling met systemische corticosteroïden (CSS) krijgt. Daarnaast leidt het tot een verbetering van de functionele longparameters en van de symptoomcontrole – effecten die ook werden waargenomen in de cohortstudie van het ziekenhuis van Luik.9,10,20
Bovendien vermindert mepolizumab in de REALITI-A-studie de exacerbaties ongeacht de initiële waarden van bloed-eosinofielen, totale IgE of FeNO. De grootste reductie in exacerbaties werd echter gezien bij patiënten met hoge systemische eosinofiel- en IgE-waarden (Figuur 4). Een vroege en gerichte aanpak met een biologisch geneesmiddel zoals mepolizumab maakt dus op lange termijn een duidelijk verschil, zowel wat betreft de progressie van de ziekte als de vermindering van bijwerkingen die gepaard gaan met het gebruik van systemische corticosteroïden.9,10
“Bij patiënten met recidiverend gebruik van orale corticosteroïden – denk aan twee kuren of meer per jaar – moet je echt tijdig overwegen om een biologisch geneesmiddel op te starten. Hoe langer je wacht, hoe groter het risico op irreversibele luchtwegschade en dan daalt de kans op remissie. Dankzij de biological therapieën is het fatalisme uit het verleden rond ernstig astma niet langer nodig: we hebben vandaag reële opties die het verschil maken, maar dan moeten we er wel op tijd bij zijn. Mijn boodschap aan alle eerstelijns zorgverleners is dan ook om de patiënten met mogelijk ernstig astma zo snel mogelijk te herkennen en door te verwijzen,” aldus professor Lieven Dupont.9-10
Remissie als nieuw behandeldoel bij ernstig astma: mepolizumab maakt het mogelijk
Klinische remissie tijdens de behandeling van ernstig astma is een ambitieus therapeutisch doel. In een ‘post-hoc’-analyse van de REALITI-A-studie werd het percentage patiënten met ernstig astma geanalyseerd dat klinische remissie behaalde bij de start van de studie, na 52 weken en na 104 weken behandeling met mepolizumab.13 Klinische remissie werd gedefinieerd als: 1) vrij van een onderhoudsbehandeling met orale corticosteroïden (OCS); 2) geen exacerbaties die een behandeling met OCS en/of een bezoek aan de spoeddienst of ziekenhuisopname vereisen; 3) een score op de ‘Asthma Control Questionnaire-5’ (ACQ-5) van <1,5 en 4) geen verslechtering van de longfunctie. In deze ‘post-hoc’-analyse bereikten de patiënten klinische remissie als ze voldeden aan alle 4 onderdelen van deze definitie.13 Professor Guy Brusselle vatte de resultaten als volgt samen: “Ongeveer een derde van de patiënten met ernstig astma bereikte klinische remissie na 1 en 2 jaar behandeling met mepolizumab. Door mepolizumab aanhoudend te blijven gebruiken, bereikten meer patiënten klinische remissie na 2 jaar. Stop dus zeker niet te vroeg met de behandeling.”13
“Hoewel remissie onder behandeling een aantrekkelijk doel is bij ernstig eosinofiel astma – een doel dat bij ongeveer een derde van de gevallen wordt bereikt – moeten we de patiënt in zijn geheel benaderen om zijn kansen hierop te kunnen inschatten”, legt professor Florence Schleich uit. “We moeten rekening houden met comorbiditeiten, het gebruik van systemische corticosteroiden (CSS) als onderhoudsbehandeling en de intensiteit van de type 2-inflammatie. Analyses van het UK Severe Asthma Registry (UKSAR) tonen aan dat de kans op remissie met 14% daalt per bijkomend decennium van ziekte. Dit bevestigt wat we al lange tijd in de praktijk zien: hoe vroeger de behandeling start, hoe groter de kans op remissie.14 De studie REDES en UKSAR benadrukken het belang van het in rekening brengen van comorbiditeiten. Chronische rhinosinusitis met neuspoliepen is geassocieerd met een gunstige prognose, terwijl obesitas, angst en depressie, gastro-oesofageale reflux (GOR) of een rookverleden geassocieerd zijn met een verminderde kans op remissie.6,14 Daarnaast bereiken patiënten met een uitgesproken type 2-inflammatie vaker de remissiestatus, terwijl een onderhoudsbehandeling met CSS deze kans sterk vermindert.15 Deze gegevens pleiten voor een vroege en gepersonaliseerde aanpak van risicopatiënten met een type 2-endotype en een voorgeschiedenis van herhaalde exacerbaties, met als ambitieus doel remissie: het duurzaam uitblijven van symptomen en exacerbaties, het vermijden van CSS-gebruik en het normaliseren of optimaliseren van de longfunctie.16” Deze gegevens benadrukken dat een tijdige én langdurige behandeling met mepolizumab cruciaal is om bij de juiste patiënten de kans op klinische remissie te maximaliseren, zelfs als die pas geleidelijk wordt bereikt.
mepolizumab in de dagelijkse praktijk neemt toe naarmate de behandelduur vordert.16
Een Italiaanse studie die patiënten drie jaar opvolgde, toonde aan dat remissie niet noodzakelijk onmiddellijk optreedt.16 Zo ging 22% van de patiënten die na één jaar enkel een partiële remissie bereikten, alsnog over naar een volledige remissie in het derde jaar (Figuur 5). Dit benadrukt het belang van een volgehouden therapie, zelfs bij een trage progressie van het behandelresultaat.16 Professor Lieven Dupont vatte het zo samen: “Met klinische remissie als streefdoel leggen we de lat bewust hoger: we willen niet alleen minder exacerbaties of minder nood aan orale steroïden, maar ook een goede longfunctie én optimale symptoomcontrole. Natuurlijk bereikt niet elke patiënt dat ideaalbeeld. In de praktijk gaat het om zo’n 30 tot 40 procent en dat is eigenlijk best hoog vergeleken met andere chronische aandoeningen. Het belangrijkste is dat het remissieconcept ons helpt om de focus te verleggen: weg van louter symptoombeheersing, naar een meer ambitieuze, allesomvattende controle van ernstig astma.”13-16
Besluit
Type 2-inflammatie ligt aan de basis van luchtwegschade, ziekteprogressie en remodellering bij ernstig astma. IL-5 speelt hierbij een centrale rol, met effecten die verder reiken dan louter de eosinofiele activatie. Uit de MESILICO-studie blijkt dat IL-5-inhibitie via mepolizumab structurele veranderingen in de luchtwegen kan terugdringen met een positieve klinische impact tot gevolg.12 Deze multidirectionele wer- king op verschillende pathologische processen – van inflammatie tot remodellering – benadrukt het ziektemodificerend potentieel van mepolizumab. Real-world data, zoals de REDES- en REALITI-A-studies, bevestigen dat deze effecten ook standhouden in de klinische praktijk.6-10 Daarnaast tonen meerdere analyses aan dat bij een goed geselecteerde patiëntengroep een derde van de patiënten
klinische remissie bereikt na langdurige behandeling met mepolizumab: een haalbaar maar ambi- tieus einddoel dat pleit voor een vroeg- tijdige en volgehouden therapie.13-16
Dr G. Fonteyn
Redactie: de medische referentie - Artikel gerealiseerd in samenwerking met GSK.

Herdruk van een artikel verschenen in De medische referentie, nr. 5/2025 (mei/juni). Te raadplegen via www.medische-referentie.be
Referenties
1. Ortega HGLM, et al. Mepolizumab treatment in patients with severe eosinophilic asthma. The New England Journal of Medicine 2014; 371 (13):1198-1207.
2. Bel EH, et al. Oral glucocorticoid-sparing effect of mepolizumab in eosinophilic asthma. The New England Journal of Medicine 2014; 371 (13):1189-1197.
3. Chupp GL, et al. Efficacy of mepolizumab add-on therapy on health-related quality of life and markers of asthma control in severe eosinophilic asthma (MUSCA): a randomised, double-blind, placebocontrolled, parallel-group, multicentre, phase 3b trial. Lancet Respiratory Medicine 2017;5 (5): 390-400.
4. Nucala. Summary of product characteristics.
5. Brown T, et al. Randomised controlled trials in severe asthma: selection by phenotype or stereotype. European Respiratory Journal 2018; 52 (6): 1801444.
6. Domingo Ribas C, et al. REal worlD Effectiveness and Safety of Mepolizumab in a Multicentric Spanish Cohort of Asthma Patients Stratified by Eosinophils: The REDES Study. Drugs 2021; 81: 1763-1774.
7. Buchheit K, et al. Interleukin-5 as a pleiotropic cytokine orchestrating airway type 2 inflammation: Effects on and beyond eosinophils. Allergy 2024; 79: 2662-2679.
8. Caruso C, et al. Prospective REALITI-A Study. 2-Year Real-World Benefits of Mepolizumab in Severe Asthma. CHEST Pulmonary 2025; 3 (1): 100107.
9. Lee J, et al. Mepolizumab Improves and Sustains Clinical Benefits in Patients With Severe Asthma, Independent of IgE and FeNO at Baseline: Real-world Analysis of REALITI-A Results at 2 Years. AAAAI 2025. February 28 - March 3, 2025. San Diego, USA.
10. Liu M, et al. Mepolizumab Improves and Sustains Clinical Benefits in Patients With Severe Asthma, Independent of Blood Eosinophil Count at Baseline: Real-World Analysis of REALITI-A Results at 2 Years. AAAAI 2025. February 28 - March 3, 2025. San Diego, USA.
11. Hsieh A, et al. Airway remodeling heterogeneity in asthma and its relationship to disease outcomes. Frontiers in Physiology 2023; 14: 1113100.
12. Domvri K, et al. Effect of mepolizumab in airway remodeling in patients with late-onset severe asthma with an eosinophilic phenotype. Journal of Allergy and Clinical Immunology 2025; 155: 425-435.
13. Brusselle G, et al. Clinical remission achievement in severe asthma following mepolizumab treatment: results from the REALITI-A study at 2 years. Poster 203 presented at: American Thoracic Society Meeting; May 19-24, 2023; Washington, DC, USA.
14. McDowell PJ, et al. Clinical remission in severe asthma with biologic therapy: an analysis from the UK Severe Asthma Registry. European Respiratory Journal 2023; 62: 2300819.
15. Pavord I, et al. Remission outcomes in severe eosinophilic asthma with mepolizumab therapy: Analysis of the REDES study. Frontiers in Immunology 2023; 14: 1150162.
16. Bagnasco D, et al. Evaluation of Clinical Remission in Best-Performing Severe Asthmatic Patients Treated for Three Years with Mepolizumab. Biomedicines 2024; 12: 960.
17. Bagnasco D, et al. The role of IL-5 in type 2 inflammatory diseases. EMJ 2024; 9 (4): 62-72.
18. Vervier J, et al. Concept of remission in severe asthma. Revue Médicale de Liège 2024; 79 (4): 241-247.
19. Graff S, et al. Anti-Interleukin-5 Therapy Is Associated with Attenuated Lung Function Decline in Severe Eosinophilic Asthma Patients From the Belgian Sever Asthma Registry. Journal of Allergy and Clinical Immunology – In Practice 2022; 10 (02): 467-477.
20. Schleich F, et al. Real-word experience with mepolizumab: Does it deliver what it has promised? Clinical and Experimental Allergy 2020; 50 (6): 687- 695. PM-BE-MPL-RPNT-250006 – Juillet 2025
