Hoe sturen we de instroom van artsen en tandartsen?
'De toelatingsproef is een noodzakelijk kwaad'
SYMPOSIUM Moeten we de toegang tot het beroep van arts en tandarts blijven beperken, en zo ja, hoe moeten we dat dan doen? Een symposium van alumniverenigingen Alfagen (artsen) en LUTV (tandartsen) aan de KU Leuven maakte duidelijk hoe complex de planning is, en waarschuwde voor simplistische oplossingen.
Prof. dr. Paul Herijgers, CEO van UZ Leuven, lichtte de planningsprocedures toe. De Federale Planningscommissie adviseert over de quota voor artsen en tandartsen die aan de vervolgopleiding worden toegelaten. De Vlaamse Planningscommissie rekent dit om naar een numerus fixus (het aantal studenten dat aan de basisopleiding kan beginnen), en adviseert over subquota voor de vervolgopleidingen.
Om deze quota te berekenen, houden de commissies rekening met tal van data – niet alleen het aantal zorgverleners, hun activiteitsgraad en de leeftijdspiramide, maar ook bevolkingskenmerken zoals de vergrijzing en socio-economische factoren. Ouderen bijvoorbeeld hebben een hogere zorgvraag.
Daardoor zijn er dus meer voltijds equivalenten (VTE’s) nodig, zelfs als de bevolkingsgrootte niet wijzigt. Een tandarts in de zaal bevestigde: “Oudere patiënten krijgen geen volledige prothese meer, maar implantaten en kronen. Dat vraagt veel meer tijd, zeker bij patiënten met beginnende dementie of incontinentie.”
Herijgers ging ook in op de vraag of we voldoende specialisten opleiden. Door de lange duur van de opleiding zit er een grote inertie in het systeem, legde Herijgers uit. “Stel dat we meer geriaters willen, wat een nobel streven is. Een geriater heeft gemiddeld een carrière van 35 jaar, dus moet er elk jaar een instroom van ongeveer 3% zijn om het aantal op peil te houden. Als we het subquotum vandaag verdubbelen, zien we pas over twaalf jaar een reële jaarlijkse toename van 3%.”
Het planningsproces mag ook niet los gezien worden van de organisatie van de zorg, zei Herijgers. Zo zou de werklast van oftalmologen en tandartsen kunnen dalen als respectievelijk optometristen en mondhygiënisten een deel van hun taken overnemen.
Is er een huisartsentekort?
Volgens prof. dr. Jan Verbakel, vicedecaan Onderwijs van de Faculteit Geneeskunde, is het beeld van een nijpend huisartsentekort te eenzijdig. België telt meer huisartsen per 1.000 inwoners dan het Europees gemiddelde, maar de zorgvraag stijgt jaar na jaar. Het aantal huisartscontacten per persoon stijgt met 1,65% per jaar, onder meer door toename van het aantal chronische aandoeningen en van multimorbiditeit.
Volgens recente simulaties daalt het aantal actieve huisartsen (VTE’s) nog tot 2026, stabiliseert daarna en stijgt opnieuw vanaf 2030. “Op lange termijn verwachten we evenwicht tussen vraag en aanbod”, aldus Verbakel.
De IMA-atlas toont dat bepaalde regio’s in België wel ‘huisartsarm’ zijn. “Dat probleem los je niet op met een premie voor wie zich in een huisartsarme zone vestigt”, aldus Verbakel. Tijdens een debat gaf haio dr. Monica Jacobs aan hoe hierbij soms onverwacht obstakels opduiken. Zij wil een groepspraktijk opstarten in een gemeente met een groot huisartsentekort, maar moest haar bouwplannen aanpassen omdat er volgens de gemeentediensten te weinig parkeerplaatsen zouden zijn. “Daardoor starten we met twee artsen in plaats van drie”, zei Jacobs.
Tandartsen in een open markt
Prof. dr. Dominique Declerck (Departement Mondgezondheidswetenschappen) schetste een vergelijkbaar beeld voor tandartsen. In de planningsscenario’s zal het aantal VTE’s de volgende twintig jaar langzaam stijgen. Declerck waarschuwde voor extreme fluctuaties. “We willen niet terug naar de periode waarin er een overaanbod was.”
Een stoorfactor in de modellen is Europese arbeidsmobiliteit waardoor (tand-)artsen met een diploma behaald in een andere EU-lidstaat zich hier mogen vestigen. Vandaag heeft 8% van de tandartsen in België een buitenlands diploma.
“Sommige landen hebben al veel tandartsen, maar blijven er zoveel opleiden dat die wel in het buitenland werk moeten zoeken”, verklaarde Declerck. Europese regels laten niet tot om die instroom te beperken, al kan België wel taalvereisten opleggen.
'De toelatingsproef is een noodzakelijk kwaad'
Het symposium boog zich ook over het toelatingsexamen voor arts en tandarts, dat het voorbije jaar – niet altijd even correct of genuanceerd – vaak in de media kwam. Prof. dr. Chris Verslype, decaan van de Faculteit Geneeskunde, noemde het een “noodzakelijk kwaad”. Het curriculum geneeskunde is immers ingrijpend hervormd, met minder algemene vakken zoals wiskunde, fysica en chemie. Vanaf het eerste jaar is er al les in kleine groepen. “Als we alle kandidaten zouden toelaten, krijgen we een opleidingsinfarct."
De toelatingsproef bestaat uit twee delen. Het onderdeel KIW (Kennis en Inzicht in Wetenschappen) test de leerstof van wetenschapsvakken uit het secundair onderwijs. Het onderdeel GC (Generieke Competentie) toetst algemene vaardigheden die voor een arts en tandarts van belang zijn, zoals analyseer- en redeneervermogen (VAARDIG) en communicatieve vaardigheden (CLEAR).
Dat laatste onderdeeltje zorgt voor de meeste betwistingen, en sommigen betwijfelen de validiteit van de test. Maar volgens Verslype heeft CLEAR ook een duidelijke signaalfunctie voor wie aan de opleiding wil starten. “Een arts moet ook empathisch en communicatief zijn.”
Al bij al doet de toelatingsproef waarvoor hij bedoeld was, zei Verslype: het selecteren van studenten die een goed studierendement zullen behalen – 90% van wie aan de bacheloropleiding geneeskunde begint, behaalt het masterdiploma.
Hij heeft wel begrip voor het ongenoegen van wie wel slaagde voor de toelatingsproef, maar omwille van de numerus fixus toch uit de boot viel. “Misschien moeten we een hybride systeem overwegen, waarbij we onder de geslaagden loten wie mag beginnen. De rangorde in de uitslag voorspelt het studiesucces slechts in beperkte mate.”
'Misschien moeten we een hybride systeem overwegen, waarbij we onder de geslaagden van de toelatingsproef loten wie aan de opleiding mag beginnen'
– prof. dr. Chris Verslype, decaan Faculteit Geneeskunde, KU Leuven
Minder competitie, meer samenwerking
Na de basisopleiding volgt nog een tweede selectiemoment voor de vervolgopleidingen.
Prof. dr. Birgitte Schoenmakers (Academisch Centrum voor Huisartsgeneeskunde) legde uit hoe de vier universiteiten gezamenlijk een bekwaamheidstoets organiseren voor de huisartsenopleiding.
“In het ideale scenario zouden we werken met directe observatie, simulatiepatiënten en interviews – maar dat is helaas niet haalbaar”, vertelde Schoenmakers.
Het haalbare alternatief is een computergestuurde proef die de kennis, vaardigheden en attitudes van kandidaten test. Wie niet slaagt, kan nog opgevist worden na een gestandaardiseerd en casusgebaseerd examen voor een jury. Uit een pilootstudie bleek dat de toets een betrouwbare voorspeller is mits gecombineerd met narratieve feedback.
Prof. dr. Paul De Leyn, coördinerend stagemeester heelkunde, lichtte de selectieprocedure voor de specialistische vervolgopleidingen toe. Dat gebeurt voor alle disciplines volgens een gestandaardiseerde procedure.
Studieresultaten en masterproef tellen daarbij voor de helft van de punten; de andere helft is verdeeld over coassistentschappen (25%), een disciplinegebonden examen (15%) en een interview (10%).
Vanaf 2027–2028 spelen eerdere studieresultaten geen rol meer en wordt enkel gewerkt met disciplineoverschrijdende (40%) en disciplinespecifieke (60%) proeven en evaluaties. “We willen de competitiviteit tussen studenten in de basisopleiding verminderen. Nu durven sommigen zelfs collegenotities niet delen uit angst dat een potentiële ‘rivaal’ daardoor hoger zal scoren.”
De Leyn toonde zich ook verheugd dat de perceptie van huisartsgeneeskunde in positieve zin geëvolueerd is. “De tijd dat wie niet kon specialiseren dan maar huisarts werd, ligt gelukkig ver achter ons. Elk jaar zien we sterke studenten die heel bewust voor huisartsgeneeskunde kiezen.”