Voorzichtigheid geboden bij vermoeden van onenigheid tussen ouders
Rechter: toestemming van één ouder volstaat voor arts
Bij de behandeling van een minderjarige volstaat de instemming van één van de ouders, tenzij de minderjarige zich verzet, of de arts weet of vermoedt dat de andere ouder tegen de ingreep gekant is. Dat blijkt uit een vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel.
Het vonnis wordt door mr. Maurits Vancoetsen, advocaat bij Dewallens & partners, besproken in het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht (T.Gez. 2025-26, afl. 2, 152-154).
De feiten: bij een vijftienjarige jongen werd na een dermatologische consultatie een onregelmatige pigmentvlek verwijderd, met toestemming van de vader. Na labo-onderzoek blijkt de naevus goedaardig, waarop de patiënt en zijn moeder schadevergoeding vorderen wegens gebrek aan geïnformeerde toestemming.
Volgens hen was de ingreep niet noodzakelijk en had de patiënt onvoldoende informatie ontvangen over de noodzaak, alternatieven en mogelijke risico’s van de ingreep, waaronder de kans op littekenvorming.
Geen expliciete instemming van minderjarige patiënt nodig
De Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg Brussel verwerpt die vordering in haar vonnis van 26.09.2024.
Het vonnis stelt op basis van artikel 12 van de Wet Patiëntenrechten dat in het geval van minderjarige patiënten de toestemming door de ouders of voogd wordt gegeven. Het vonnis bevestigt dat de minderjarige patiënt werd betrokken bij de beslissing, en dat diens expliciete toestemming niet vereist was zolang een ouder instemde en er geen indicaties waren dat de minderjarige zich verzette.
Mr. Vancoetsen vraagt zich in de bespreking van het vonnis af of deze interpretatie wel voldoende rekening houdt met de autonomie van oudere minderjarigen. De Wet Patiëntenrechten hanteert een glijdende schaal: jonge kinderen zijn in principe wilsonbekwaam; oudere minderjarigen kunnen, afhankelijk van maturiteit, hun rechten (incl. toestemming) autonoom uitoefenen.
In de rechtsleer wordt de drempel vaak rond 14–16 jaar gesitueerd, maar de beoordeling blijft casuïstisch. "Net omdat het om een relatief weinig risicovolle ingreep ging, zou de minderjarige patiënt zelf zijn recht op geïnformeerde toestemming hebben kunnen uitoefenen," stelt Mr. Vancoetsen.
Voorzichtigheid bij niet-samenlevende ouders
Het tweede twistpunt was of toestemming van beide ouders nodig was. In principe moeten ouders het eens zijn over beslissingen met betrekking tot de medische behandeling van hun kind. Om die gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag werkbaar te houden, wordt echter aangenomen dat elke ouder ten aanzien van derden te goeder trouw handelt met de instemming van de andere ouder.
Voor een arts volstaat daarom de toestemming van één ouder, tenzij de arts weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat er een meningsverschil bestaat tussen de ouders. “Wanneer een arts vermoedt dat de andere ouder tegen de ingreep gekant is, kan het zorgvuldig zijn om bijkomende informatie in te winnen alvorens tot een medische ingreep over te gaan”, besluit mr. Vancoetsen.